In de achttiende en negentiende eeuw richtten overheden in een aantal Europese landen academies op om de wetenschap en de internationale wetenschappelijke betrekkingen te bevorderen. De Nederlandse academie, de hedendaagse KNAW, bestaat sinds 1808.
In de achttiende en negentiende eeuw richtten overheden in een aantal Europese landen academies op om de wetenschap en de internationale wetenschappelijke betrekkingen te bevorderen. De Nederlandse academie, de hedendaagse KNAW, bestaat sinds 1808.
Een Fransman stond aan de wieg van de KNAW: op 8 mei 1808 richtte koning Lodewijk Napoleon - hierheen gestuurd door zijn broer Napoleon Bonaparte - het 'Koninglijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten' op. Andere Europese landen kenden dergelijke instellingen al veel langer. Lodewijk Napoleon vond het de hoogste tijd dat ook het wat ingeslapen Nederland zo'n 'geleerd genoodschap' zou krijgen.
Het nieuwe instituut moest zich, volgens het decreet van de koning, 'bezig houden met het volmaken der Wetenschappen en Kunsten, om derzelver vorderingen in het Rijk bij Buitenlanders bekend te doen worden, en uitvindingen of vorderingen elders gemaakt hier te lande in te voeren.' Kortom, om Nederland op te stoten in de vaart der volkeren.
Het instituut werd ingericht naar een Frans model met als leden ‘de meest uitmuntende geleerden van het geheele Rijk’. Er kwamen vier 'klassen':
Bij de oprichting had Lodewijk Napoleon zich al verzekerd van de steun van diezelfde uitmuntende geleerden en letterkundigen: Johan Meerman, Marinus van Marum, Jan Hendrik van Swinden en Willem Bilderdijk waren nauw bij de oprichting betrokken. Andere leden van het eerste uur waren de medicus Gerard Vrolik, de dichter Hendrik Tollens, de jurist en dichter Rhijnvis Feith, en de taalkundige Matthijs Siegenbeek.
De geschiedenis van de KNAW is sinds de oprichting als 'Koninklijk Instituut' verbonden geweest met het Trippenhuis aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal. In de eerste jaren had het instituut geen eigen gebouw en vergaderden de leden op verschillende plaatsen in de stad. De jaarlijkse algemene vergaderingen vonden plaats in het linkerdeel van het Trippenhuis.
Het linkerdeel van het dubbele pand was in het bezit van Cornelis Roos, een kunstverzamelaar, dichter en lid van de vierde klasse van de Akademie. Hij had het huis in 1797 van de familie Trip overgenomen.
Lodewijk Napoleon wilde alle instituten en musea die hij in het leven had geroepen samenvoegen in een machtig Paleis der Kunsten en Wetenschappen. Maar helaas, de politieke ontwikkelingen waren hem niet goedgezind. Napoleon haalde hem terug naar Frankrijk en maakte Nederland tot deel van Frankrijk.
Intussen hadden de leden van het instituut hun oog laten vallen op het leegstaande rechterdeel van het Trippenhuis. Dankzij bemiddeling van de 'maire' van Amsterdam konden zij met de stad een huurcontract voor het rechterdeel afsluiten. Vanaf 25 mei 1812 kwamen de vier klassen op de Kloveniersburgwal bij elkaar.
Iedereen vond het prachtig: 'Het instituut is nu in een gebouw gehuisvest, tot alle deszelfs verrigtingen geschikt, en dat in deftigheid met hetgeen deze vergadering, door den Keizer daargesteld, betaamt, en met den luister welke de Derde Stad des Rijks behoort te kenmerken, overeenkomt.'
Cornelis Roos had het noordelijke pand inmiddels verkocht aan het rijk. In 1814 werd de andere helft van het pand ingericht als 's Lands Museum en kwam de Nachtwacht er te hangen. Als de geleerden moesten vergaderen, bleef de deur van het museum dicht.
Bezuinigen was het parool rond 1850. Koning Willem I had Nederland in 1841 vrijwel bankroet laten gaan. De regering-Thorbecke hield na de grondwetsherziening van 1848 de hand zeer stevig op de knip. De begroting voor het Koninklijk Instituut werd in 1849 teruggebracht van 11.000 naar 5.000 gulden. Thorbecke, zelf lid van het instituut, maakte geen vrienden onder de geleerden en de gevestigde orde.
Toen het jaar daarop het instituut opnieuw zo weinig geld kreeg, begon het verzet op gang te komen. Het Tweede Kamerlid Groen van Prinsterer, eveneens lid, diende een amendement in om weer naar 11.000 te gaan. Maar dat verwierp de Tweede Kamer.
Het instituut begon een wat riskante actie en dreigde zich liever op te heffen dan langzaam te moeten wegkwijnen onder chronische tekorten. Nog riskanter bijna was dat het instituut de hulp inriep van de koning - inmiddels Willem III - die olie op het vuur gooide door uit eigen fondsen geld te doneren. De haat tussen Willem III en Thorbecke was fameus. Thorbecke had bovendien een hekel aan Amsterdam en tussen de minister en het instituut kwam het niet meer goed.
Thorbecke hief bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 1851 het instituut op. In de plaats ervan kwam een Koninklijke Akademie van Wetenschappen. De Akademie moest zich gaan richten op de exacte vakken. Aan de adviezen van de Eerste Klasse (van de wis- en natuurkunde) had de regering meer gehad dan aan de schone kunsten. Na de val van het eerste kabinet Thorbecke breidde de nieuwe regering het doel van de Akademie uit met de “bevordering der taal- letter- geschiedkundige en wijsgerige wetenschappen”. Sindsdien heeft de Akademie twee afdelingen: een voor letterkunde (geestes- en sociale wetenschappen) en een voor natuurkunde (bèta- medische en technische wetenschappen). De kunstenaars keerden niet meer terug.
Het begin van de twintigste eeuw was een glorietijd voor de Nederlandse wetenschap. Niet voor niets is er sprake van de 'Tweede Gouden Eeuw'. De geschiedenis van de Nobelprijzen spreekt boekdelen. De allereerste Nobelprijs voor scheikunde werd in 1901 toegekend aan Jacobus van ’t Hoff. Het jaar daarop ging de natuurkundeprijs naar de Akademieleden Hendrik Lorentz en Pieter Zeeman.
Veel ophef binnen de Akademie veroorzaakten de Nobelprijzen niet. De prijs bestond net en de bijna mythische status van de prijs en de prijswinnaars van tegenwoordig was afwezig.
De notulen van de vergadering van 27 december 1902 noemen de prijs terloops, om niet te zeggen zuinig: 'De voorzitter brengt het feit in herinnering dat den Heeren Lorentz en P. Zeeman de Nobel-Prijs voor natuurkunde is toegewezen en brengt hun hulde en den dank der Afdeeling voor de wijze waarop zij tot eer der Nederlandsche wetenschap zijn werkzaam geweest.' Waarna de vergadering werd voortgezet.
Van de Nobelprijs voor Van 't Hoff is in het geheel niets in de annalen van de Akademie terug te vinden. Maar Van 't Hoff was een paar jaar eerder naar Berlijn vertrokken, waarbij zijn volledig lidmaatschap werd omgezet in een corresponderend lidmaatschap. Lorentz trok zich in ieder geval de summiere vermelding niet aan: van 1909 tot 1921 was hij voorzitter van de Afdeling Natuurkunde.
1901: Scheikunde: Jacobus Henricus van 't Hoff
1902: Natuurkunde: Hendrik Antoon Lorentz en Pieter Zeeman
1910: Natuurkunde: Johannes Diderik van der Waals
1911: Vrede: Tobias Asser
1913: Natuurkunde: Heike Kamerlingh Onnes
1924: Fysiologie of Geneeskunde: Willem Einthoven
1929: Fysiologie of Geneeskunde: Christiaan Eijkman
1936: Scheikunde: Peter Debye
1953: Natuurkunde: Frits Zernike
1969: Economie: Jan Tinbergen
1973: Fysiologie of Geneeskunde: Nico Tinbergen
1975: Economie: Tjalling Koopmans
1984: Natuurkunde: Simon van der Meer
1995: Scheikunde: Paul Crutzen
1999: Natuurkunde: Gerardus 't Hooft en Martinus Veltman
2016: Scheikunde: Ben Feringa
Wetenschap is altijd een internationale aangelegenheid geweest, maar aan het begin van de twintigste eeuw was er een hausse aan vaak megalomane internationale samenwerkingsverbanden in de wetenschap, die vervolgens tijdens de Eerste Wereldoorlog weer uit elkaar spatten. Aan beide tegengestelde trends dankt de KNAW haar drie oudste instituten: die voor hersenonderzoek, ontwikkelingsbiologie en onderzoek naar schimmelculturen.
In 1903 besloten de wetenschappelijke academies van vrijwel alle Europese landen om een netwerk van 'herseninstituten' op te zetten die hun schaarse onderzoeksmateriaal, namelijk hersenpreparaten, konden uitwisselen. De Akademie vond dat Nederland de boot niet mocht missen, en ze drong bij de regering aan op de oprichting van een Centraal Instituut voor Hersenonderzoek in Amsterdam. Dat werd het eerste instituut van de Akademie.
In 1917 vond de collectie embryo’s van A.A.W. Hubrecht, oprichter van het Institut International d’Embryologie, onderdak bij de Akademie. De Akademie ontfermde zich in 1968 ook over het Centraalbureau voor Schimmelcultures (CBS) dat in 1904 als stichting was opgericht. Alle drie de instituten maken nog steeds deel uit van de KNAW-organisatie, al hebben ze wel andere namen gekregen. In totaal heeft de KNAW nu twaalf instituten.
De KNAW-instituten verrichten wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit. Daarnaast verleent een aantal instituten diensten aan onderzoekers en andere gebruikers. De instituten zijn gevestigd in diverse plaatsen in Nederland; in totaal werken er ongeveer 1300 mensen.
Zoals het een geleerd genootschap betaamt, bemoeit de KNAW zich van oudsher overal mee waar de wetenschap in het spel is. De vervlechting van wetenschap en maatschappij is niet iets van de laatste jaren. Het geven van gevraagde en ongevraagde adviezen beschouwt de Akademie als een van haar belangrijkste rechten van bestaan.
In 1857 stelde de Akademie een advies op over de zelfontbranding van steenkool, in 1898 over de gehorigheid van gevangenissen, in 1951 over aardstralen en in 1997 over de terugloop van bètastudenten. Werden adviezen aanvankelijk overgelaten aan verstandige leden of speciaal daarvoor in het leven geroepen commissies, tegenwoordig doen raden en vaste adviescommissies dat in een gestroomlijnd proces.
De oudste is de Biologische Raad, ingesteld in 1959. De geschiedenis van de raad gaat terug tot 1923, toen de noodzaak van internationale samenwerking in de levenswetenschappen steeds dwingender werd. Bij de oprichting was de 'Biologische Raad van Nederland' vooral een orgaan van universiteiten en biologische verenigingen. Maar in 1948 werd de Akademie erbij betrokken: de afdeling natuurkunde zou voortaan de voorzitter van de raad aanwijzen.
Toen in de jaren vijftig de Akademie had besloten dat de instelling van raden de beste manier was om de regering van advies te voorzien, lag het voor de hand de Biologische Raad als eerste onder de vleugels te nemen. In 1959 werd de raad geïnstalleerd als de eerste permanente wetenschappelijke adviesraad van de Akademie. De tweede, in hetzelfde jaar ingesteld, was de Sociaal-Wetenschappelijke Raad.
De KNAW heeft nu vier adviesraden. In deze adviesraden zitten leden van de KNAW, maar ook wetenschappers van universiteiten, onderzoeksinstituten en uit het bedrijfsleven. Zo is een ruime kring van deskundigen betrokken bij de activiteiten van de KNAW.
In 1938 krijgt de Akademie haar huidige naam. Aan de naam van de Akademie wordt het woord 'Nederlandse' toegevoegd. Voortaan zou het de 'Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen' zijn. De 'k' werd niet in een 'c' veranderd, in weerwil van alle spellingsregels. De Akademie houdt vast aan haar Griekse wortels.
De 'Akademie' dankt haar naam aan de Akadèmeia, de filosofenschool van Plato. Hij had zijn school opgericht op een veld buiten Athene dat hij voor dat doel had gekocht en in mythologische tijden aan de Griekse held Akademos had toebehoord. In het Latijn is 'academie' wel met een 'c'.
De nieuwe Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen kon slechts kort van haar nieuwe naam genieten. Op last van de Duitse bezetter moest het 'Koninklijke' onmiddellijk - het bevel kwam al in augustus 1940 - uit de naam verdwijnen. In de oorlog bestond slechts de naam 'Nederlandse Akademie van Wetenschappen'.
Direct na de oorlog werd de nieuwe naam in ere hersteld.
In 1973 werd het ambt van 'president' ingesteld: een persoon die een verbinding zou kunnen vormen tussen de twee afdelingen van de Akademie. En de president zou een duidelijk gezicht van de Akademie voor de buitenwereld zijn.
De KNAW bestond van oudsher uit twee afdelingen: de leden waren lid van de afdeling letterkunde of van de afdeling natuurkunde. Samen omvatten de twee afdelingen alle wetenschapsgebieden.
Sinds 1 januari 2017 bestaat het genootschap niet uit twee afdelingen, maar uit vier domeinen:
De domeinen vergaderen los van elkaar (behalve tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering, of bij disciplineoverstijgende themabijeenkomsten) en hebben elk hun eigen voorzitter.
De beroemde natuurkundige Hendrik Casimir, jarenlang directeur van het Philips Natlab, werd in 1973 benoemd tot de eerste president van de Akademie. Casimir had faam verworven met zijn voorspelling in 1948 dat twee evenwijdige metalen platen elkaar op grond van de kwantumtheorie moesten aantrekken. Het 'Casimir-effect' werd later experimenteel aangetoond.
De president van de Akademie komt afwisselend uit de domeinen GW en GMRW of uit de domeinen MMBG en NTW, en wordt voor drie jaar benoemd. De huidige president van de KNAW is Marileen Dogterom, hoogleraar Bionanoscience.
Het werd al gezegd bij de oprichting van het Koninklijk Instituut in 1808: het buitenland moest horen wat er in Nederland aan wetenschap en kunst werd gedaan, en Nederland moest horen wat er elders gebeurde. Omstreeks 1990 gaat de Akademie deze doelstelling serieuzer en systematischer oppakken. Wetenschap is immers letterlijk een grenzeloze bezigheid. Internationale samenwerking wordt steeds belangrijker.
Tot omstreeks 1970 waren de formele internationale contacten van de Akademie voornamelijk beperkt tot het lidmaatschap van de International Council of Scientific Unions (ICSU) en, voor de geesteswetenschappen, de Union Academique Internationale (UAI).
Tijdens de jaren zeventig en tachtig is de internationale positie van de KNAW aanmerkelijk versterkt: ze trad toe tot de European Science Foundation (ESF) en sloot bilaterale overeenkomsten met zusteracademies, om uitwisseling tussen wetenschappers te vergemakkelijken.
Omstreeks 1990 leidde het uiteenvallen van het Sovjetblok, en de toenemende invloed van Brussel tot een intensivering van de internationale samenwerkingsverbanden.
Traditioneel is er speciale aandacht voor Indonesië en China. Met China lopen allerlei uitwisselings- en gezamenlijke onderzoeksprogramma's. Samenwerking met Indonesië gebeurt in het kader van het Scientific Programme Indonesia-Netherlands.
In 1990 kwamen op initiatief van de KNAW in het Trippenhuis te Amsterdam de Europese nationale academies voor het eerst bijeen. Die samenwerking leidde in 1994 tot de oprichting van All European Academies (ALLEA). Oud-akademiepresident P.J.D. Drenth heeft een belangrijke rol gespeeld voor deze organisatie, waarvan het secretariaat tot 2013 was ondergebracht in het gebouw van de KNAW.
Ook het adviesorgaan van de internationale academies van wetenschappen, het InterAcademyCouncil, heeft onderdak gevonden bij de KNAW. Opereerde het IAC de eerste jaren van haar bestaan in de luwte, sinds het op verzoek van de VN het klimaatpanel IPCC evalueerde is het internationaal bekend.
De KNAW kent verschillende subsidiemogelijkheden voor de internationale uitwisseling van kennis en wetenschap. Zo financiert ze jaarlijks zes bijeenkomsten met topwetenschappers uit binnen- en buitenland, de zogenaamde Akademie-colloquia. Ook biedt de KNAW beurzen voor werkbezoeken en uitwisseling van onderzoekers. Daarnaast reikt de Akademie verschillende internationale wetenschappelijke prijzen uit.
De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen besloot in 2005 tot oprichting van De Jonge Akademie. De Jonge Akademie functioneert zelfstandig binnen de KNAW, met een eigen werkplan en verantwoordelijkheid voor haar activiteiten en standpunten. De Jonge Akademie en de 'klassieke' Akademie werken vooral samen op het gebied van inhoud en interdisciplinariteit.
Op 8 mei vierde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen haar tweehonderdjarig bestaan. Tijdens een feestelijke bijeenkomst in de Beurs van Berlage, in aanwezigheid van Hare Majesteit de Koningin.
In 2014 gaat de Akademie van Kunsten van start. Op dat moment zijn er 19 leden. De Akademie van Kunsten heeft tot doel de stem te vertolken van de kunsten in de Nederlandse samenleving (inclusief de politiek) en het bevorderen van de interactie tussen de kunsten onderling, de kunst en de maatschappij en tussen wetenschap en kunst.
In de reeks 'Bijdragen tot de geschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen' heeft de KNAW haar eigen geschiedenis in kaart gebracht, in het bredere perspectief van de geschiedenis van de wetenschap in Nederland. De Groningse hoogleraar Klaas van Berkel is geschiedschrijver van de KNAW. In 2008, bij het tweehonderdjarig bestaan van de Akademie verscheen het eerste deel van Van Berkels De stem van de wetenschap, over de periode 1808 – 1914. In het voorjaar van 2011 verscheen het tweede deel, dat de periode tot 2008 behandelt.
Het archief van de KNAW van voor 1993 is ondergebracht bij het Noord-Hollands Archief in Haarlem. Hier bevinden zich ook de persoonlijke archieven van een aantal vooraanstaande geleerden, onder wie oud-Akademieleden Lorentz en Zeeman. De archieven van na de Tweede Wereldoorlog berusten bij de Akademie zelf.
Al vanaf 1808 geeft de Akademie haar eigen publicaties uit met verslagen van vergaderingen en losse wetenschappelijke bijdragen. Deze collectie is als onderdeel van de Akademiebibliotheek ondergebracht bij het IISG-KNAW.
Schrijf u in en kies zelf welke nieuwsbrieven u wilt ontvangen.