In hoeverre hadden de steden Rotterdam en Amsterdam en hun besturen in het verleden te maken met slavernij? Twee KNAW-instituten, het IISG en het KITLV, deden hier, los van elkaar, onderzoek naar in opdracht van de gemeentes van de beide steden.
In hoeverre hadden de steden Rotterdam en Amsterdam en hun besturen in het verleden te maken met slavernij? Twee KNAW-instituten, het IISG en het KITLV, deden hier, los van elkaar, onderzoek naar in opdracht van de gemeentes van de beide steden.
Onderzoekers Pepijn Brandon, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), en Alex van Stipriaan, Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), onderzochten allebei het slavernijverleden. Het boek ‘Rotterdam in slavernij’ van Van Stipriaan werd in oktober 2020 aangeboden aan burgemeester Ahmed Aboutaleb, samen met de bundels ‘Het koloniale verleden van Rotterdam’ en ‘Rotterdam een post-koloniale stad in beweging’. Brandon stelde het boek ‘De Slavernij in Oost en West: Het Amsterdam-onderzoek’ samen in samenwerking met zijn collega’s Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rossum. Het werk werd in september 2020 gepresenteerd aan de burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema.
Twee onderzoeken, twee boeken, twee steden, maar desondanks valt er een duidelijke verbindende factor op te merken in de conclusies van beide werken: de stadsbesturen van zowel Rotterdam als Amsterdam waren met huid en haar betrokken bij de slavernij. Alex van Stipriaan: ‘Eigenlijk is Rotterdam een casus, want wat ik in het boek vertel, geldt voor heel Nederland.’
Vrijwel iedereen, bewust of onbewust, wist van slavernij af en was op een of andere manier betrokken bij de slavernij of de handel rondom slavernij. De besturen van zowel Rotterdam als Amsterdam waren betrokken. Regenten zaten zowel in het politieke bestuur, als in de handel en het bankwezen en hadden op die manier een vinger in de pap op verschillende manieren. Niet alleen de elite, maar ook soldaten, zeelui, predikanten en anderen die naar de koloniën toegingen waren op de hoogte.
Het argument dat alleen de elite ervan afwist, wordt door beide wetenschappers dan ook snel van tafel geveegd. En niet te vergeten, er was in het verleden ook discussie en weerstand in de maatschappij. Pepijn Brandon: ‘Er bestond destijds wel degelijk weerstand en discussie over slavernij.’ De 17e en 18e eeuw staan vaak in de spotlights als het over slavernij gaat. Brandon benadrukt dat we niet moeten vergeten dat slavernij in de 19e eeuw nog bestond. De slavernij werd in 1863 bij wet afgeschaft in Nederland en het betekent niet dat het toen opeens over was. ‘De gevolgen lopen door tot de dag van vandaag,’ aldus Brandon.
De slavernij was dus niet iets wat kortstondig bestond in ons verleden, maar een wijdverspreid gegeven. Van Stipriaan schetst de situatie: ‘Indirect en uit alle hoeken en gaten werden producten verhandeld in verschillende havensteden. Die producten werden gebruikt voor de ruilhandel in Afrika en voor het onderhoud van de koloniën in het Caribisch gebied en de Amerika’s. Verder werd er veel kapitaal geïnvesteerd in de plantages. Dat plantagebezit vererft met als gevolg dat er bijvoorbeeld één eigenaar is in 1750, maar honderd jaar later zijn er verschillende erfgenamen met aandelen in de plantages. Na de afschaffing van de slavernij kregen zij bovendien een vergoeding, omdat zij hun “investering” verloren. Die vergoeding kon hoog oplopen. Laatst kwam ik nog zo’n vergoeding tegen van een Utrechtse dame die 50.000 toenmalige gulden ontving. De vrijgemaakten kregen niets.’
Volgens zowel Van Stipriaan als Brandon is het goed om de connectie tussen Nederland en de slavernij te onderzoeken door aandelen en investeringen te bekijken in de boekhouding en notariële aktes. Het geeft de directe lijnen die Nederland met de koloniën had goed weer. Zij plaatsen echter een kanttekening. We moeten niet vergeten waar het daadwerkelijk om gaat: de slaafgemaakten zelf. Brandon: ‘ De automatische reflex zou als volgt moeten zijn: als we een aandelenpakket bestuderen van een plantage, moeten we het leven van de slaafgemaakte mensen onderzoeken en niet alleen de focus leggen op de aandeelhouders. Hoe zag het dagelijks leven van slaafgemaakten eruit? Wat gebeurde er op die plantage? Als zij in verzet kwamen, wat gebeurde er dan? Dat zijn de vragen die belangrijk zijn.’
Van Stipriaan: ‘Er is nog zoveel dat we moeten onderzoeken. Neem bijvoorbeeld de Nederlandse Caraïben. We zien meer en meer dat slavernij wordt vereenzelvigd met Suriname en dat is erg cynisch tegenover de eilanden die nog steeds deel uitmaken van dit koninkrijk.’ Brandon vult aan: ‘Dergelijk onderzoek moet zeker nog gebeuren. Hetzelfde geldt voor onderzoek in Azië: er is wel onderzoek gedaan, maar er is nog niet veel bekend over de fysieke context van slavernij, op de Banda-eilanden na.’
De opdrachten van de slavernijonderzoeken over Rotterdam en Amsterdam zijn gegeven door beide gemeentes. De uitkomst van de werken dienen op die manier als een opmaat naar excuses voor het slavernijverleden. Moeten er excuses gemaakt worden volgens de onderzoekers? Brandon: ‘Of die gemaakt moeten worden, daar gaan wij niet over. Wij leveren kennis aan waarna de keuze tot excuses aan politici wordt overgelaten. Vind ik dat het een bijdrage kan zijn aan het collectief bewustzijn? Ja, maar dan hangt het er erg vanaf hoe die excuses gemaakt worden en wat de context eromheen is. Excuses zijn mijns inziens een beginpunt hoe je op een vruchtbare manier slavernij een plek kan geven in het collectief bewustzijn.’
Alex van Stipriaan vult aan: ‘Laat het vooral niet zijn: excuses maken, en het boek is dicht. Het is een opening van het boek. Excuses maken om daarna niks te hoeven doen, dat is het laatste wat je moet willen. Er moeten excuses komen die gemeend zijn, met inhoud en een vervolg. Een excuus waarbij er daadwerkelijk verantwoordelijkheid wordt genomen.’
Pepijn Brandon en Alex van Stipriaan krijgen regelmatig commentaar en vragen. Twee witte mannen die onderzoek doen over slavernij, dat wrijft. Van Stipriaan: ‘Mijn leven lang wordt er tegen mij gezegd: “Waar bemoei jij je mee?” Daar ga ik altijd over in gesprek en maak duidelijk dat ik mijn bijdrage lever om die oorverdovende stilte rondom slavernij te doorbreken. Iedereen mag daaraan bijdragen. Ik merk overigens dat ik, in de veertig jaar dat ik hiermee bezig ben, veranderd ben. Ik gebruik andere perspectieven en termen. En bij alles wat ik onderzoek zitten mijn Afro-Nederlandse vrienden op mijn beide schouders en ik probeer door hun ogen te kijken naar de geschiedenis en mijn onderzoek. Of dat gelukt is, is aan anderen. Dat ik mij daarin ontwikkeld heb, durf ik zelf te zeggen. Ik juich bijdragen van andere onderzoekers toe. Het liefst zie ik heel veel uit de Afro-Nederlandse, Afro-Surinaamse en Afro-Antilliaanse hoek verschijnen.’
Brandon benadrukt dat hij het ‘witte mannen’-commentaar erg goed begrijpt. Een groot deel van het onderzoek gaat over het vermogen om je als onderzoeker in te kunnen leven. ‘Maar tegelijkertijd spelen er twee andere factoren,’ vertelt Brandon. ‘Als slavernij een kernelement van de Nederlandse geschiedenis is, dan zou iedereen die bij de Nederlandse geschiedenis hoort zich met dit thema moeten bezighouden. De tweede factor is dat, als ik om me heen kijk, ik een wit onderzoeksveld zie. Veel perspectieven komen daardoor weinig aan bod, dat verarmt de kijk op het slavernijverleden. Diversiteit in de wetenschap is een essentieel punt. Dat merkten we ook tijdens de samenstelling van ons boek ’De Slavernij in Oost en West’. In onze projectgroep zaten onderzoekers met verschillende disciplinaire achtergronden, en ook onderzoekers die qua afkomst ieder hun eigen verbondenheid hadden met het slavernijverleden. Dat was waardevol, en het zou veel vanzelfsprekender moeten zijn.’
Voor beide onderzoekers is het van belang dat de kennis over slavernij en over het leven van slaafgemaakten doorvertaald moet worden naar het onderwijs en naar een groter publiek. Van Stipriaan: ‘Op dit moment wordt er een nationaal slavernijmuseum in Amsterdam ontwikkeld. Dat museum zal onder andere laten zien wat slavernij betekent in het hier en nu. Op die manier kan het slavernijverleden voor iedereen deel van hun geschiedenis worden.'