Legitimiteit van wetenschap: ingebed in de samenleving.
‘Wij zijn zelf dieren te midden van andere dieren, maar mensen hebben het vermogen debat te voeren en keuzen te maken’, houdt prof. Theo Mulder, directeur Instituten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zijn gehoor voor in zijn openingswoord. Het is 15 maart 2011 en in het Amsterdamse Trippenhuis neemt een gemêleerd gezelschap deel aan het symposium ‘Openheid over Dierproeven’. Centraal staat de Code Openheid Dierproeven, die de KNAW, de gezamenlijke universiteiten (VSNU) en universitaire medische centra (NFU) in 2008 hebben opgesteld. Daarin stellen zij dat verantwoord omgaan met proefdieren ook een dialoog met de samenleving betekent. Die openheid over onderzoek met dieren kan plaatsvinden door bijvoorbeeld (jaar)verslagen, deelname aan publieke debatten en het geven van rondleidingen. Ruim honderd vertegenwoordigers uit wetenschap, bedrijfsleven, van dierexperimentencommissies en antidierproef organisaties gaan in de Tinbergenzaal met elkaar in discussie over dierproeven en de al dan niet noodzakelijke openheid daarover. In zijn openingswoord wijst Mulder wijst erop dat dierproeven niet langer vanzelfsprekend zijn. De laatste decennia zijn er steeds meer vraagtekens bij geplaatst. ‘We zien een beweging in de samenleving die doende is de waarde van het dier in ethische termen te herformuleren en daar hoort kritiek op dierproeven bij. Tegelijkertijd neemt de acceptatie als biologisch toeval als oorzaak van ziekten af en ‘eist’ men als het ware genezing. Dat die genezing is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek realiseert men zich wel, zij het vaak impliciet. Ziedaar de paradox, het dilemma.’ Mulder roept de aanwezigen op tot het laten botsen der meningen. Alleen op grond van debat kunnen uiteindelijk keuzes worden gemaakt. ‘De evolutie heeft de mens spraak gegeven om zich te kunnen uiten, en oren om te luisteren naar de uitingen van anderen. Zo zijn we in potentie toegerust voor het debat.
Prof. dr. Josee van Eijndhoven, emeritus hoogleraar Duurzaam Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, vergelijkt de huidige discussie over openheid rond dierproeven met die over chemicaliën in de vorige eeuw. Die discussie over veiligheid is dertig jaar eerder begonnen dan die over dierproeven. Ook daar waren mensen het niet automatisch met elkaar eens. Bewoners van de Rotterdamse wijk Feyenoord vreesden voor de aanleg van een spoortunnel onder de Maas en het daarmee samenhangende transport van gevaarlijke stoffen als chloor en ammoniak. Onderzoek wees uit dat de aanleg van de tunnel de veiligheid in de wijk juist zou verbeteren, maar dat wilden, of konden, de bewoners niet horen. Rond het onderwerp gevaarlijke stoffen is inmiddels veel veranderd, constateert Van Eijndhoven. ‘Er is minder discussie en er is veel meer openheid en openbaarheid. In 1976 was er een ongeluk in het Italiaanse Seveso en iedereen schrok zich de blaren. Er was dioxine vrijgekomen en vrouwen zouden miskramen hebben gekregen. Uiteindelijk bleek dat er niet eens zoveel was gebeurd, er was vooral veel mis met de communicatie.’ Seveso heeft geleid tot Europese richtlijnen over de informatieplicht van bedrijven. Die werden slecht nageleefd tot in 1984 in het Indiase Bhopal een andere chemische fabriek de lucht in ging. Toen is het toezicht op de naleving van de richtlijnen verbeterd. In de Verenigde Staten is dat anders gegaan dan in Europa, stelt Van Eijndhoven. In de VS gaat men uit van right to know: iedereen kan alle gegevens krijgen, maar moet die zelf vertalen in bruikbare informatie. In Europa geldt need to know: bedrijven en overheid moeten zorgen voor relevante en begrijpelijke informatie. In Europa is dus minder openbaar dan in de VS, maar is er meer openheid. ‘Ik was in de Verenigde Staten bij een presentatie over dierproeven. Als je daar kritische kanttekeningen over dierproeven plaatst, krijg je als reactie: het is juist onethisch om geen dierproeven te doen. Bijvoorbeeld voor obesitasonderzoek dat immers goed is voor zowel mensen als dieren. En als je verbaasd bent over de geringe aandacht voor alternatieven in de VS, zeggen ze: jullie hebben Frans de Waal, die doet dierproeven en heeft een lintje van jullie koningin gekregen, dus waar heb je het over?. Mijn conclusie is dat het debat verschuift en er op verschillende plekken verschillende boodschappen worden gegeven.’
Wat betekent dit voor het maatschappelijk verantwoord onderzoeken? Als voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Erasmus universiteit vond Van Eijndhoven communicatie en het geven van informatie belangrijk. Maar ze merkte dat communicatie naar buiten toe geregeld felle interne discussies opriep. ‘Dat leert dat wat je naar buiten brengt moet aansluiten bij de interne cultuur, het interne debat. Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen is het belangrijk dat je voor jezelf een goed verhaal hebt, dat je aan de buitenwereld verkondigt. Dat werkt echter alleen als wat je doet ook innovatief is. Als maatschappelijk verantwoord onderzoeken alleen maar een label is en je niet weet waarom je het doet, werkt het niet. De afwegingen moeten ook organisatiebreed worden gedragen.’ Openheid zou bij dat proces als ‘winstverdubbelaar’ kunnen werken, stelt Van Eijndhoven. ‘Indirect kunnen openheid en debat de legitimiteit van je activiteiten vergroten, en dat gaat verder dan alleen dierproeven; ook hoe je met je medewerkers omgaat en ze erbij betrekt. Daarnaast zou die legitimiteit kunnen leiden tot het aantrekken van meer fondsen. Maar je creëert geen dialoog door alleen het debat af te kondigen. Maatschappelijk verantwoord onderzoeken kan positief uitwerken, maar het is geen stempel dat je op je organisatie kunt drukken zonder dat je intern iets verandert.’ In de discussie over maatschappelijk verantwoord onderzoek komt naar voren dat dit zowel op individueel als op instellingsniveau speelt. Ook individuele onderzoekers moeten voor zichzelf en naar buiten toe verantwoorden wat ze met proefdieren doen en die verantwoording gaat verder dan de eis dat een dierproef door de dierexperimentencommissie komt. Van Eijndhoven: ‘Zo wil ik het niet. Het verhaal moet kloppen met de (veranderde) cultuur van innovatie op dit terrein.’ Als van een organisatie en haar medewerkers een breed draagvlak en lef worden verwacht wat betreft openheid, moet ook het bestuur er achter staan, constateert een deelnemer. Dat vereist teambuilding rond hoe je met de samenleving en met dieren omgaat. Hebben universitaire bestuurders wel die moed? Van Eijndhoven: ‘Ik denk dat die besturen zeker die wens hebben, maar het ontbreekt nog wel aan de noodzakelijke vasthoudendheid.’
Prof. Ronald Bontrop, hoogleraar Vergelijkende Immunologie in Utrecht en directeur van het Primatencentrum in Rijswijk (BPRC) geeft een inkijkje in de ontwikkelingen binnen het veel door actievoerders geplaagde centrum. In de afgelopen vijf jaar werd het centrum van een organisatie voor contractonderzoek tot een kennisinstituut, waar onderzoek aan ernstige ziekten ten dienste van de volksgezondheid wordt gedaan. Met zelf gefokte apen, ze worden niet gevangen, verzekert Bontrop. Daarnaast werkt het centrum aan de ontwikkeling van alternatieven voor de dierproeven. ‘We hebben geleerd om met openheid om te gaan. Die openheid en de veiligheid van personeel en organisatie schuren soms wel’, zegt Bontrop, terwijl hij dia’s van door activisten vernielde en bekladde ruimten van het centrum en woningen van medewerkers laat zien. De directeur erkent dat de huisvesting van de apen tot in de jaren ’90 slecht was en feitelijk tot een explosieve situatie leidde. De overheid heeft lange tijd niets gedaan. Pas in 2005 kon de eerste paal voor de nieuwe groepsgewijze huisvesting met grote leefruimten worden geslagen en pas in 2011 zal alles, voor zowel dieren als personeel, op orde zijn. Bontrop: ‘Wij hebben altijd een ‘open deur’ politiek gevoerd en dat is tot in de jaren ’90 goed gegaan. In 1995 is er een kentering gekomen en werden wij middelpunt van debat. Met demonstraties, maar ook inbraken en vernielingen. Dat heeft mensen wel kopschuw gemaakt wat openheid betreft. De nut- en noodzaakdiscussie wordt vooral op emotie gevoerd en dat is ook begrijpelijk, maar niet plezierig voor de medewerkers. Wij zijn altijd blijven uitleggen waarom wij onderzoek met apen doen.’ Dus alleen als er Symposium Openheid Dierproeven geen alternatieven zijn, er eerder bij lagere dieren positieve resultaten zijn behaald en het om ernstige (auto)immuunziekten gaat.’
Het BPRC heeft een website in het Nederlands en Engels en daar worden ook alle wetenschappelijke publicaties in begrijpelijke taal uitgelegd en er is een proefdierkundig jaarverslag dat vaak een thema heeft dat een relatie met de samenleving heeft. En jaarlijks komen 400 tot 500 mensen naar het instituut voor een rondleiding. Bontrop: ‘We leggen uit wat we doen, maar geven daar geen oordeel over. Ons advies is: communiceer duidelijk en besteedt aandacht aan de behaalde resultaten. Dat doen onderzoekers in het algemeen nog te weinig. We zitten toch nog een beetje teveel in de ivoren toren. Voor alle betrokkenen geldt dat ze de democratische spelregels moeten volgen en respect voor elkaar en elkaars standpunt moeten tonen. Ik kan wel zeggen dat de dieren in het BPRC de grote winnaars zijn van de ontwikkelingen van het afgelopen decennium.’ Op de vraag waardoor de sfeer sinds 1995 is verhard, stelt Bontrop dat er veel op internet is geschreven over het BPRC en dat na de Engelse acties tegen Huntingdon Life Sciences het BPRC een weloverwogen actiedoel is geworden. Het BPRC zendt niet alleen haar boodschap uit, Bontrop zegt te willen debatteren met iedereen die respect toont en houdt rondleidingen en geeft interviews in kranten. Een vertegenwoordigster van de Partij voor de Dieren wil weten hoe je antwoord kunt krijgen op vragen die niet in het jaarrapport staan, zoals over de handel in apen; de minister geeft niet thuis op vragen. Bontrop is altijd bereid zulke vragen direct te beantwoorden. ‘Wij willen ons zelf kunnen bedruipen, wat onze dieren betreft. We hebben ooit wel apen uit China geïmporteerd en we leveren ook mondjesmaat apen aan Nederlandse universiteiten.’ Geconstateerd wordt dat het BPRC dan wel openheid geeft, maar dat een aantal commerciële bedrijven dat niet doet. Als bedrijven niet willen meewerken, is openheid op dit moment niet af te dwingen. Dagvoorzitter Jan Staman, directeur van het Rathenau Instituut: ‘Hiermee kom je terug bij de vraag wat wijs beleid is. Mijn advies is: wees open. Vroeg of laat komt toch alles op tafel.’
Prof. Johan Garssen, hoogleraar Immunofarmacologie van voeding aan de Universiteit Utrecht en researcher bij Danone, staat met één been in het bedrijfsleven en met één been in de universiteit. De directeur Research for Specialised Nutrition benadrukt dat hij niet van de yoghurtjes is en dat hij daar ook geen proefdieronderzoek voor doet. Na een serie van ontwikkelingen en overnames van Nutricia en Numico is zijn afdeling die is gespecialiseerd in ziekenhuisvoeding, terecht gekomen bij Danone. Er wordt met het Amerikaanse MIT samengewerkt bij speciale voeding voor Alzheimerpatiënten en met onder andere de Universiteit Utrecht en TNO in Utrecht Life Sciences, waar ook alternatieven voor dierproeven worden onderzocht. ‘Er zijn steeds meer samenwerking, fusies en uitwisseling van concepten tussen farmaceutische ondernemingen en bedrijven in specialised nutrition, zoals ziekenhuisvoeding. Daarmee komt voeding steeds meer in het keurslijf van de farma terecht. Daar worden risico en veiligheid anders beoordeeld en gelden strikte regels, bijvoorbeeld ten aanzien van babyvoeding en medische voeding. Soms zijn daarbij tests op dieren een vereiste.’ Ruim vijftig procent van de ziektespecifieke voeding, zoals voor mensen met allergie, kanker, diabetes, COPD, Alzheimer, cystic fibrose, polyfenyl ketonurie en decubitus, wordt via de apotheek afgezet, bijna twintig procent via ziekenhuizen. ‘Al onze studies met proefdieren zijn openbaar. We zijn verplicht om een klein deel van onze studies op dieren te doen. We proberen dat stukje zo klein mogelijk te maken, maar er blijft voorlopig nog wel een deel van over. Voor hypo-allergene kindervoeding bijvoorbeeld, zijn caviatests nodig. Dat zijn goede tests, maar ethisch discutabel. We werken aan alternatieven, bijvoorbeeld door gebruik te maken van menselijk weefsel uit ziekenhuizen. Danone heeft een interne dierexperimentencommissie en lat vervolgens extern toetsen. Wij hebben als Research for Specialised Nutrition de code voor openheid getekend en we doen mee in STW- en andere projecten die zijn gericht op alternatieven en het verminderen en verfijnen van proefdierstudies.’
Na vragen uit de zaal benadrukt Garssen dat voor yoghurt geen dierproeven worden gedaan. Soms wel voor een bacteriestam die moet worden toegepast in medische voeding en dat alle door Danone gebruikte proefdieren zijn geregistreerd. Voor sommige dierproeven zijn geen alternatieven, zoals voor de allergietest met cavia’s. Garssen: ‘We zijn, samen met het bedrijf Bioceros, dicht bij een in vitro alternatief met humane cellen. Als er een gevalideerd alternatief is, mogen we geen dierproeven meer doen.’ Sommigen vragen zich af of de regelgeving niet achterloopt. Garssen stelt dat deze terecht heel voorzichtig, conservatief, is. Het is heel lastig die regels te veranderen. Dat weet hij uit eigen ervaring voor het vervangen van een dierproef met cavia’s door een diervriendelijker alternatief met muizen. Een vertegenwoordiger van de Anti Dierproef Coalitie (ADC) beklaagt zich dat Danone wel degelijk dierproeven heeft gedaan voor Activia, maar dat het bedrijf geen bevredigende antwoorden op vragen geeft. Garssen erkent dat Danone niet erg open is, maar dat dat gaat veranderen. ‘In Nederland zijn voor Activia en Actimel geen dierproeven gedaan. Ik ben mij niet bewust dat men in Parijs voor die yoghurtjes wel dierproeven doet. In Parijs hebben ze in elk geval geen faciliteiten voor dierproeven, die worden extern gedaan. In Nederland zijn de afgelopen tien jaar tussen de 1.800 en 2.200 proefdieren per jaar gebruikt.’ Danone is een internationaal bedrijf met vier divisies, waarvan de medische/babyvoeding divisie er één is. In die divisie wordt de code openheid proefdieren wereldwijd onderschreven, maar er is elders nog veel werk te doen binnen het bedrijf, erkent Garssen. ‘De code openheid is Nederlands en geldt internationaal voor onze divisie medisch/baby. In Frankrijk is een apart project waarmee de Franse divisie voldoet aan de EU-richtlijnen, die moet ook wereldwijd zijn beslag krijgen, maar daar gaat nog wel wat tijd overheen.’ Het is toch opvallend dat Danone wel harde doelstellingen voor de markt heeft, maar niet voor dierproeven, wordt opgemerkt door een vertegenwoordiger van ADC ‘ Wat de drie V’'s (vervanging, vermindering, verfijning) betreft hanteert men een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatverplichting. Die houding is teleurstellend.’ Garssen: ‘Ik zou willen dat ik u getallen kon laten zien waaruit blijkt dat we in 2016 geen dierproeven meer doen, dat kan echter niet vanwege de regelgeving. Als onderzoeker heb ik twijfels of ik in mijn werkzame leven zal meemaken dat we zonder dierproeven kunnen.’
Drs. Paul Huijts, directeur-generaal Volksgezondheid van het ministerie van VWS, licht de betrokkenheid van het ministerie met dit voor VWS kleine beleidsterrein van dierproeven toe. Het onderwerp zou eerder horen bij andere ministeries, bijvoorbeeld vanwege het dierenwelzijn, maar historisch heeft het te maken met de combinatie van farma en veiligheid van voedsel en medicijnen waarvoor het ministerie van VWS verantwoordelijk is. In juni 2008 heeft het ministerie een nieuwe lijn ingezet met een programmeringsstudie en beleidslijn ‘alternatieven voor dierproeven’. De overheid heeft aan de ene kant te maken met de waarde van veiligheid en eisen aan blootstelling en aan de andere kant met de ongemakkelijkheid dat in het traject richting klinische studies dierproeven nodig zijn. De 3V’s zijn daarbij steeds meer een uitgangspunt voor zowel de Nederlandse als de Europese overheid. ‘De afgelopen tien, vijftien jaar hebben we ervaren hoe gevoelig dit onderwerp in de samenleving ligt en tot wat voor onaangenaamheden en verbetenheid het debat kan leiden. Het sleutelwoord daarin is openheid, de dialoog. Daarom hebben we gezegd dat er een kenniscentrum, een coördinatiecentrum op wetenschappelijk terrein, voor dit onderwerp moet komen in Nederland. Dat NKCA is na een wat langzame start nu in de benen gekomen.’ Het ministerie stimuleert ook voorbeeldprojecten op het terrein van de drie V’s in de private sector en de wetenschap; niet geïsoleerd, maar in de mainstream van het onderzoek, bijvoorbeeld binnen de farma. Een ethische toets, de afweging van het belang van de proef en dat van het dier, is in de Nederlandse wetgeving uiterst belangrijk en die is nu ook de hoeksteen van de nieuwe Europese richtlijn die afgelopen najaar is vastgesteld. Daarmee is die richtlijn voor Nederland geen sprong voorwaarts, constateert Huijts, maar komt een deel van Europa wel meer de kant van Nederland op. ‘Dat kun je een tegenvaller vinden, maar we zien dat een aantal andere landen die open afweging nu ook zullen moeten gaan implementeren. Najaar 2012 moet die richtlijn in Nederland geïmplementeerd zijn en dat betekent dat we het komende jaar met veel partijen zullen gaan praten en nadenken hoe we de verplichtingen van die richtlijn goed verwerken in onze regelgeving. Daarbij zijn effectiviteit en uitvoerbaarheid belangrijk. Wat ook voor ons nieuw is, is dat de richtlijn zegt dat naast de bestaande openheid er ook publieksinformatie moet zijn. Dat zal voor menige onderzoeksgroep en bedrijf in Nederland nog wel een exercitie zijn om daaraan te wennen. Ze zullen moeten laten zien wat ze doen en waarom ze menen op een integere wijze om te gaan met de afweging van het dierenwelzijn en het maatschappelijk nut van het onderzoek. Alleen als je dat laat zien, kun je een zinvolle discussie voeren en kom je verder dan de bestaande beelden van elkaar. Dat vereist dapperheid en wat BPRC daarin de afgelopen tien, vijftien jaar heeft gedaan is daarvan een goed voorbeeld. Waarvoor respect.’
Huijts stelt dat de overheid het doen van dierproeven vereist en dat dan terecht mag worden verwacht dat de overheid opstaat en die onderzoekers ondersteunt en er niet besmuikt wat afstand van neemt. Waarbij je natuurlijk mag discussiëren over of je niet verder kunt gaan met alternatieven. Omdat het over de veiligheid van medicijnen en behandelingen voor mensen gaat, zullen die stappen aan de kant van de regelgeving nooit heel snel genomen worden en men altijd om driedubbel bewijs zal vragen dat alternatieven even goed zijn als dierproeven. ‘Maar voor de Nederlandse overheid is het wel ons doel dat er zoveel mogelijk alternatieven komen en wij zullen dan ook niet achter aan de kar gaan hangen, maar voorop lopen in die discussie en onze bijdrage leveren.’ Het ministerie van VWS doet ook de handhaving bij bedrijven en onderzoeksinstellingen, via de VWA en houdt statistieken bij, maakt een jaarverslag en geeft informatie. Ook voor het publiek. Huijts: ‘Als “bijvangst” van die handhaving beschikken we over veel informatie ten behoeve van het publieke debat. Daar is veel behoefte aan. Daarbij moeten we wel waken voor een te grote administratieve last van de betreffende onderzoekers en instellingen.’ De dierexperimentcommissies hebben sinds 2007 hun jaarverslagen verbeterd. Ook grote vergunninghouders, zoals het BPRC, het Erasmus en de universiteit Groningen maken een jaarverslag en laten aan de buitenwereld zien waar ze mee bezig zijn. Huijts: ‘Daarmee is veel veranderd in de openheid van het wetenschappelijk onderzoek en is een basis gelegd voor verdergaande discussies over wat kan. De code openheid past precies in die ontwikkeling. Vanuit de rijksoverheid vinden we dat een goed signaal waarmee we verder kunnen. De terechte wedervraag is dat de overheid ook moet zeggen dat dierproeven niet worden gedaan omdat onderzoekers dat zelf bedenken, maar als onderdeel van een maatschappelijk besluit dat is vastgelegd. Op allerlei manieren proberen wij dat ook te doen, zoals vandaag.’ In de discussie blijkt dat VWS geen gekwantificeerde doelstellingen heeft voor projecten op het terrein van alternatieven voor dierproeven en wordt de misvatting weggenomen dat de VWA vooral onderdeel van het departement van landbouw (nu Economie, Landbouw en Innovatie) is, maar voor de helft onder het ministerie van VWS valt. Geopperd wordt dat aandacht voor alternatieven en de toepassing ervan, vermindert onder invloed van bezuinigingen op het wetenschappelijk onderzoek. De drie V’s vereisen investeringen. Huijts heeft geen goed inzicht in het effect van bezuinigingen, maar benadrukt dat het ministerie heeft geprobeerd de alternatieven voor dierproeven mee te laten lopen bij de onderzoeksinvesteringen in de samenwerking tussen universiteit en bedrijfsleven, zoals de TOPinstituten. Er klinkt vanuit de zaal kritiek op de jaarverslagen, die soms weinig detail geven, zeker niet over het proefdiergebruik in het bedrijfsleven. Huijts meent dat er al veel meer in staat dan vroeger en dat men voorzichtig moet zijn om bedrijven extra te belasten met gedetailleerde rapportages.
‘Niemand is voorstander van dierproeven. Evenmin als van ziekte en lijden van mens en dier’, begint dr. Cees Smit, voorzitter van de Stichting Informatie Dierproeven, zijn betoog. ‘Maar mensen hebben wel recht op openheid. Smit is, als vertegenwoordiger van patiëntenorganisaties, betrokken geraakt bij dierproeven door de discussies over recombinant DNA, gentherapie, transgene dieren en de Stier Herman. ‘Deze heftige discussies hebben ertoe geleid dat deze technologie uit Nederland naar België is verdwenen en daarmee ook de investeringen. Als we meer zouden investeren, bijvoorbeeld in imaging zouden we minder dierproeven nodig hebben.’ Er is weinig positieve publiciteit over wat er in Nederland is bereikt op het terrein van de dierproeven, stelt Smit, terwijl daar wel behoefte aan is. In 2009 wilde tweederde van een groep ondervraagden meer informatie over dierproeven. De Stichting Informatie Dierproeven (SID) krijgt naast private financiering, steeds meer geld uit publieke bronnen en heeft een website en maakt voorlichtingsmateriaal, zoals een populaire versie van ‘Zodoende’, het proefdieren jaarverslag van de VWA en een spel over dierproeven (te downloaden via www.playdecide.eu). SID is groot voorstander van openheid over dierproeven en steunt onderzoekers die ermee naar buiten komen. Daarbij verwacht de stichting ook een actieve rol van de overheid. Smit geeft als voorbeeld van een activiteit van SID een bericht in NRC/Handelsblad over het gebruik van honden en katten als proefdieren. ‘Dat hebben we uitgezocht en dan blijkt dat de meeste van die dieren worden gebruikt in onderzoek van de gezondheid van honden en katten, zoals medicijnen en vaccins voor deze dieren of voor onderzoek naar overgewicht - ruim een derde van de honden en katten is te dik. Het is natuurlijk wel een lastig dilemma of je voor leefstijlziekten onderzoek met proefdieren mag doen.’ In de discussie wordt gevraagd waarom voor 78 procent van het onderzoek met proefdieren geen wettelijke verplichting is. Dat is zelfstandig geïnitieerd onderzoek, bijvoorbeeld voor patiënten en ziekten. Anders dan het verplichte onderzoek naar de toelating van stoffen tot de markt, wat niet tot medische innovaties leidt. Een andere vragensteller is verwonderd dat de VSOP (Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties) al lang bij dierproeven is betrokken, maar andere organisaties en gezondheidsfondsen zich buiten de discussie houden. Smit ziet daarin een terreinafbakening, want andere organisaties erkennen het werk van de SID. Fondsen houden zich afzijdig uit vrees donateurs te verliezen. ‘Het zou goed zijn als fondsen duidelijk maken dat ze soms ook proefdieronderzoek subsidiëren. Wij proberen die dialoog aan te gaan, ook via onderzoekers. Zonder dierproeven hebben de collectebusfondsen geen overlevingskans.’ Iemand merkt op dat het helemaal niet zo is dat mensen geen geld meer zouden geven als er ook dierproeven mee wordt gedaan, als dat maar in alle openheid geschiedt.
Na de lunch is er discussie tussen de zaal en een forum van de sprekers, aangevuld met dr. Martje Fentener van Vlissingen, directeur van het Erasmus Dierexperimenteel Centrum, dr. Gerrit-Jan Wennink manager general operations van de afdeling Safety Assessment van MSD in Nederland en prof. dr. Pieter Roelfsema, directeur van het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen (NIN). Jan Staman probeert als moderator de aanwezigen te prikkelen tot stevige standpunten rond een aantal stellingen. Bijvoorbeeld dat de meeste instellingen die de ‘code openheid’ hebben ondertekend een serieuze invulling daarvan aan hun laars lappen. ‘Ik ben het er niet mee eens, want wij zullen, omdat wij een KNAW-instituut zijn in 2011 een proefdierkundig jaarverslag uitbrengen. Maar ik begrijp de stelling wel’, zegt Roelfsema van het NIN. ‘Een van de redenen dat onderzoekers huiverig zijn om informatie over dierproeven naar buiten te brengen, zijn de negatieve (persoonsgerichte) reacties. Binnen het instituut is die wens tot openheid er wel, maar men moet zich ook gesteund weten door de moederorganisatie en het Umfelt’ Sommigen vinden het verwijzen naar veiligheid een flauw argument, omdat openheid ook ontbrak toen er nog geen dierenactivisme was, terwijl Universiteiten als Rotterdam en Utrecht, die wel open zijn, geen noemenswaardige last hebben gehad. Roelfsema: ‘Ik was onder de indruk van mijn collega van het BPRC en denk dat het misschien toch mogelijk is en is die terughoudendheid misschien niet terecht.’ Van Eijndhoven onderschrijft wel de angst dat individuele onderzoekers risico’s kunnen lopen. Vandaar dat openheid door de hele organisatie heen moet worden uitgedragen en in de praktijk gebracht. Van Eijndhoven: ‘Je kunt niet tegen een individuele onderzoeker zeggen: als jij openheid wilt, dan doe je dat maar, zonder organisatiebrede steun.’ Fentener van Vlissingen: ‘Het gaat ook om de actieve betrokkenheid van de hoogleraren, die moeten bijvoorbeeld niet de gehele verslaglegging afschuiven op de mensen van het dierenlab.’
De zaal is het wel eens met de stelling dat het in veel instellingen nog schort aan de gewenste openheid, waarbij ook wordt aangetekend dat het goed is duidelijk te hebben wat openheid precies inhoudt. Laat je bijvoorbeeld alles zien in een rondleiding of slechts een deel? Mulder van de KNAW voelt zich als ondertekenaar naast de NFU en de VSNU aangesproken door de stelling en constateert dat de materie weerbarstig is door de combinatie van wens en weerstand. ‘Het vereist veranderingen van de organisatie en in de organisatie, en bij de onderzoekers. We zijn al wel verder, maar ik voel persoonlijk dat we er nog lang niet zijn. En hoe je het wendt of keert, hier komt toch het aspect van veiligheid telkens om de hoek kijken.’ Het gaat overigens niet alleen om wat de koepels doen, maar vooral om wat de aangesloten leden doen. De UMCs bijvoorbeeld hebben de afgelopen jaren wel een verslag gemaakt, de universiteiten lang niet allemaal en de KNAW ook niet, wordt opgemerkt. Maar er is wel kritiek op de manier waarop daarbij aandacht aan proefdieren is gegeven, namelijk slechts een heel kort lijstje volgens de afspraken die door de NFU over de code zouden zijn gemaakt. Soms zelfs minder dan voor het ondertekenen van de code openheid, constateert iemand. Wennink van MSD denkt dat er vaak geen sprake is van onwil, maar van onkunde, dat het moeilijk is van de ene dag op de andere van beslotenheid te komen tot volledige openheid. Daar gaan jaren overheen. Dat vergt een omslag en een strategie.
Die opmerking sluit goed aan bij de tweede stelling die postuleert dat openheid een cultuuromslag vereist van alle betrokkenen: overheid, bedrijven en instellingen, onderzoekers, en antidierproef organisaties. Van Eijndhoven constateert dat onderzoekers niet van nature open zijn over waarmee ze bezig zijn. Openheid over dierproeven komt daar als speciaal geval bij. De SID is bereid onderzoekers te helpen bij meer openheid naar het grote publiek. En de rol van de dierenactivisten? Smit: ‘25 Jaar gelden werd ik redelijk zwart gemaakt omdat ik opkwam voor Stier Herman, na een stuk in de NRC kreeg ik onlangs weer een persoonlijke aanval. Na 25 jaar zou je toch verwachten dat die houding anders was.’ De vraag rijst of de openbaarheid en verantwoording die in wetenschappelijke publicaties liggen voldoende zijn voor communicatie met het publiek. Bij de KNAW is, bij monde van de directeur, het gevoel dat daar toch wel een vertaalslag voor nodig is. De cultuuromslag moet ook plaatsvinden in de communicatie met het publiek, stelt een vertegenwoordiger van de Dierenbescherming. ‘Het publiek is keihard nodig, niet om draagvlak voor dierproeven te krijgen, maar juist voor het kunnen uitvoeren van goede alternatieven, zoals onderzoek met menselijke materialen.’ Er wordt opgemerkt dat niet alles in het openbare domein, zoals PubMed, is te vinden, bijvoorbeeld niet het bedrijfsgerelateerde onderzoek. Transparantie en openheid kunnen er ook toe leiden dat bepaalde dierproeven niet dubbel worden gedaan. Behalve de proefdieren die in proeven gebruikt worden, en die in de wetenschappelijke publicaties terecht komen, zijn er ook proefdieren die in gevangenschap worden afgemaakt. Die kent niemand. Bijvoorbeeld apen bij Organon (MSD), weet een vertegenwoordiger van de ADC. ‘Maar als we daarmee naar MSD gaan, krijgen we niets te horen. Zo kunnen we ook niet een alternatief uitwerken met bijvoorbeeld Stichting AAP.’ Voor Wennink van MSD is dit commentaar nieuw en hij wil er graag verder over praten. ‘Openheid is meer dan een gesprek met individuen’, stelt hij. ‘Dat is prima en wil ik ook wel aangaan, maar gaat naar de hele samenleving. Daarom moet je goed nadenken over wat je onder openheid verstaat en welke strategie je daarvoor hebt. Dat vereist dat je mensen opleidt en een professionele organisatie hebt klaar staan. Dat je weet hoe en wat je naar de mensen communiceert.’
Staman: ‘Openheid vereist ook professionaliteit. Dat gaat niet vanzelf. Als iemand met je in gesprek wil over zo’n, misschien pijnlijk, onderwerp, kun je niet zeggen: ho, ho, ho, nu zijn we even wat minder open. Daar zit een dubbele moraal in. Als je open bent, moet je het gesprek aangaan over de harde feiten en dat kan misschien wel leiden tot onderhandelingen en zoeken naar een alternatief.’ Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven geven aan dat ze steeds vaker onderdeel zijn van een internationaal concern en dat het soms intern heel moeilijk is de top uit te leggen hoe belangrijk openheid is, zoals men in Nederland vindt. Dat kost tijd. Maar die is het wel waard, want het is enorm belangrijk voor de geloofwaardigheid, de credibility, van onderzoekers en het bedrijf. Openheid is meer dan een boodschap zenden en werkelijk de dialoog aangaan en met extra informatie komen, wordt geconstateerd. Maar dan mag je ook verwachten dat de andere partij bereid is integer met de geboden informatie om te gaan en zo nodig op te schuiven in standpunt. Fentener van Vlissingen: ‘Het stoort mij dat de ADC nog steeds komt met achterhaalde posters over dierproeven en cosmetica, dat in Nederland al tien jaar verboden is, en de sympathie van het publiek probeert te verwerven met leugens en aantijgingen.’ De ADC vindt ook dat informatie volledig moet kloppen en helder en duidelijk moet zijn. Maar soms krijgt men de informatie eenvoudig niet. Openheid betekent dat je goede informatie geeft en ook dat je moeilijke vragen beantwoordt. Die echte open houding is niet iets dat onderzoekers en groepsleiders in het bloed zit, constateert Staman. ‘Er is ook een grote rol voor de jongere generatie’, zegt een jonge onderzoekster. ‘Veel onderzoekers zitten achter hun labtafel of hun bureau en kijken niet breder. Dan kom je niet in gesprek met mensen. Dat geldt ook voor de mensen aan de andere kant. Als ik op een feestje ben, vraag ik me dikwijls af of ik wel kan zeggen wat voor onderzoek ik doe. Net als een beter milieu, begint ook openheid bij jezelf. Als alle jonge onderzoekers zich vrijer zouden voelen om te zeggen wat ze doen, kweekt dat ook meer vertrouwen.’
Veel fundamenteel onderzoek gaat om de vermeerdering van kennis en niet om een patiënt. Ook daarvoor moet proefdieronderzoek kunnen worden gedaan, is de stelling. Van Eijndhoven vindt die tegenstelling tussen fundamenteel en toegepast onderzoek ouderwets. Op termijn worden geen ziekteprocessen opgelost als er geen fundamenteel onderzoek mag worden gedaan. Het idee van een grens tussen toegepast en fundamenteel onderzoek is een illusie. ‘Maar het verwerven van kennis als sacraal doel is geen reden om dierproeven te doen. Hiërogliefenonderzoek komt niet langs de dierexperimentencommissie.’ Bijna alle (geplande) innovaties zijn voortgekomen uit fundamenteel onderzoek, constateert Mulder van de KNAW. ‘Als je daar dierproeven voor nodig hebt, is dat een keuze. Die keuze moet in openheid worden gemaakt.’ Maar er is een grens aan het ongerief dat je een dier kunt aandoen. Daarom kan zo’n keuze ook in het voordeel van het dier uitvallen. Daarom ook moeten de verslagen van de dierexperimentencommissies (DEC) openbaar zijn, is een stelling. ‘Het gaat niet om wie wat precies heeft gezegd, maar om de motivatie van het oordeel van de DEC’, meent Fentener van Vlissingen. Informatie kan worden gebruikt om mensen te demoniseren, zoals haar is overkomen. Belangrijker vindt ze dat zo’n openbaarheid een rem zal zetten op de discussies binnen de DEC en dat is ongewenst. Zij krijgt bijval van een vertegenwoordiger van de ADC die niet zit te wachten op een gedetailleerd verslag van de commissievergadering, maar wel van de besluitvorming en de weg ernaar toe. Zo kan de buitenwereld ook beter een open ethische discussie voeren over de grens van wanneer wel en wanneer geen dierproeven.’ Staman: ‘In de tijd van de opkomst van BSE heeft men in Engeland de gesloten organisatie volledig open gebroken. Journalisten mochten bij vergaderingen zijn en hoorden daar de meest pijnlijke details van het beleid. Het gevolg was dat er uiteindelijk niets meer over in de krant verscheen omdat de journalisten het niet meer interessant vonden. Die angst voor misbruik van openheid, was volkomen onterecht. Openheid schiep kennelijk zo’n groot vertrouwen, dat het niet eens meer de moeite was erover te publiceren.’
KNAW-directeur Theo Mulder sluit af met het uitdrukken van zijn tevredenheid over het feit dat de verschillende meningen weliswaar botsten, maar dat er toch sprake was van een over en weer luisteren. Openheid vereist wel degelijk een cultuuromslag van alle partijen en werkt alleen maar als men elkaar in principe vertrouwt, stelt hij. Dat moet ertoe kunnen leiden dat kritiek op dierproeven geuit kan worden, mits zonder enige vorm van geweld of bedreiging. ‘Die openheid is ook wezenlijk voor het behouden van de legitimiteit van de wetenschap om te werken aan oplossingen voor vraagstukken die de samenleving belangrijk vindt op een wijze die door de samenleving wordt erkend. Dat kan niet achter een schutting.’ Mulder ziet twee vervolgmogelijkheden. Allereerst nodigt hij de aanwezigen uit gezamenlijk een publicatie te schrijven. Vervolgens kan men weer bij elkaar komen om te praten over welke stappen in de goede richting zijn gezet, wat partijen bindt of scheidt en hoe verder te gaan. Mulder constateert ten slotte dat hij persoonlijk zijn twijfels had over de bijeenkomst, waar meningen zo ver uit elkaar konden staan, maar dat hij nu tevreden op de bijeenkomst terugkijkt.’
Maarten Evenblij 27-04-2011